Spookverhaal in space thema voor jonge kinderen
Altijd lastig om voor jonge kinderen een leuke spooktocht te verzinnen. Maar in werkelijkheid is er niks voor nodig om het een beetje spannend te maken. Een leuk verhaal in de spooktocht verwerken maakt het leuk maar ook spannend voor de kinderen. Het leuke aan deze spooktocht is dat ze lekker actief mee moeten doen met het verhaal en niet alleen maar hoeven te luisteren. Zo houden ze de aandacht erbij en maken ze het verhaal echt mee.
Uitleg
Verhaal vertellen op een droge plek met achtergrond geluid. In het verhaal verwerken dat de kids een beschermlaag maken tegen de buitenaarde wezens met het gezicht in het water en meel onderdompelen. Na het verhaal blinddoek om. 1 a 2 kids worden geblinddoekt door een leiding naar het eerste voel ding gebracht met nep hindernissen (spingen, kruipen, hinkelen). Daar wordt de beschermlaag op gedaan. Vanaf daar een touw volgen en een parcour lopen In het parcour een aantal voeldingen, icepack, slijm, aluminium, etc. Einde touw is bij de tenten, kids lopen door de tent en zoeken een aantal glowsticks, tennisballen o.i.d. Klaar, hapje drinken en slokje eten. Rekening houden tekencontrole na douchen.
Benodigdheden
- Touw
- Voel dingen in een bak
- Meel
- Water
- Parcour dingen
- Glowsticks
- verhaal
- blinddoeken
- bluetooth speakers met geluid.
- spooktenten
Het verhaal
“Heb jij wel eens van de rode planeet gehoord?”, vraagt Olaf aan zijn kleine zusje Anna. Anna schudt haar hoofd en zegt dat ze geen idee heeft wat dat is. “Dat is de planeet Mars”, zegt Olaf, “en de planeet Mars is helemaal rood. Dat is best gek, want alle andere sterren zijn geel of wit. Dat kun je wel zien als je naar de hemel kijkt ’s nachts”. “Oh”, zegt Anna, “Maar hoe weet jij dat allemaal dan?”. Dat zag ik op de televisie. Ik zag dat ze een robot met een hele grote raket naar mars sturen. Die robot moet gaan kijken of er ook mensen of dieren of andere wezens zijn op Mars. “Denken ze dan dat daar ook mensen wonen?”, vraagt zijn zusje. “Mensen wonen er niet, maar ze denken wel dat er marsmannetjes wonen. Ik denk dat ik zelf maar eens ga kijken. Ik ben toch veel slimmer dan zo’n robot?” zegt Olaf.
Anna knikt met haar hoofd en vraagt hoe Olaf dan naar Mars toegaat. “Er gaat toch geen bus even langs en een raket hebben we toch ook niet in de tuin staan?” “Nee, dat is waar. Ik denk dat ik daar iets op gevonden heb. Plotseling vallen zijn ogen op een oude doos die al een week op de hoek van de tuin staat. “Wat zou het mooi zijn als we daar toch eens een raket van konden maken!”.
Hij rent naar de doos om hem even goed te inspecteren. Het is een kleine doos, maar net groot genoeg voor twee astronauten. Olaf pakt twee emmers en zet deze in de doos achter elkaar ; “zo dat zijn onze stoelen”. “Maar, we hebben nog geen stuur” zegt Anna; “zonder dat zal het lastig gaan”. Hij weet het even niet meer en loopt naar haar vader. “Ik ben een stuur nodig voor onze raket” zegt Olaf. “Wacht maar even, ik heb vast nog wel een in de schuur liggen” zegt de papa van Olaf en Anna en hij loopt weg. Even later komt hij terug en geeft Olaf waar hij om gevraagd heeft. “Ja, zo moet het wel lukken denk ik” en hij bedankt zijn vader nog even met een glimlach.
“Ik denk dat we bijna klaar zijn voor vertrek” zegt Olaf. Olaf gaat in de doos zitten en begint te tellen… 3….2…1…start! Er gebeurt niets! “Ik denk dat de motor kapot is Anna, ik denk dat we even moeten kijken… “. “Wat zeg je Anna? Durf je niet?”. Anna stapt uit. “Laat mij maar dan” en Olaf loopt naar buiten om hun raket te inspecteren. “Ach nee… er zit geen brandstof in!” zegt hij; “daar ga ik wel voor zorgen” en hij loopt naar de tuinslang. Hij rolt de slang uit en legt hem voor de doos neer, zo moet het goed zijn. Even later gaat ze weer terug in haar raket en begint wederom te tellen: “3…2…1… en daar gaan we, het is gelukt!”. “Nog even en dan zien ze mij niet meer!”.
Meteen is zijn ze onderweg naar Mars, de rode planeet. Alsof hij nooit anders gedaan heeft zweeft hij door de lucht. Hij steekt zijn armen vooruit en vliegt als een levende raket naar boven. Hij raast langs de wolken. Een paar trekvogels schrikken als hij voorbij komt en na een paar seconden schiet hij zo de ruimte in. Hij komt langs kometen, satellieten en langs tientallen sterren totdat hij eindelijk de rode planeet in zicht krijgt. Rustig vliegt hij op de planeet Mars af en landt voorzichtig met zijn voeten op het rode zand. “WOOOOHOOOOO!!!! Het is gewoon echt gelukt!!!” Olaf is er helemaal ondersteboven van, dat zijn plannetje geslaagd is. Nu zal hij de wereld verbazen en hopelijk de eerste zijn die een echt marsmannetje ontmoet.
Hij moet een beetje wennen aan het rare licht dat er op Mars is. Het is heel anders dan op aarde. Na een paar minuten kan hij eindelijk zien hoe de planeet eruit ziet. “Humm… er staan in ieder geval geen gewonen huizen. Het is nogal zanderig hier. Het lijkt wel of de hele planeet uit rood zand en rode bergen bestaat”, denkt Olaf. Voorzichtig maakt hij zijn eerste stappen op de vreemde planeet. Olaf besluit om eerst maar eens naar een groep bergen te lopen. “Daar kunnen grotten zijn waar misschien wel iemand woont”. Na een poosje lopen, komt hij bij de bergen aan. De bergen zijn enorm hoog en erg grauw. Er zijn helemaal geen bomen en planten, maar er loopt wel een klein beekje tussen de bergen door met rood water.
Olaf volgt het beekje. “Dat water moet vast ergens vandaan komen. Misschien kan ik daar iemand tegenkomen. Iedereen moet toch water hebben om te kunnen drinken”, denkt hij. Olaf volgt het beekje een paar uur. Hij kijkt constant goed om zich heen. Een beetje teleurgesteld is hij wel dat hij nog steeds niemand is tegengekomen. De nacht zal toch bijna om zijn en dan moet hij weer terug naar huis. Vermoeid gaat hij even op een rots zitten om even uit te rusten van zijn grote zoektocht. Hij vraagt zich af of er wel echt iets of iemand op Mars woont. “Misschien kan het wel niet eens dat er iemand op de rode planeet leeft”, denkt hij. Als hij bijna op het punt staat om zijn zoektocht op te geven, krijgt hij ineens iets tegen zijn hoofd.
Een klein steentje ligt er naast hem op de grond. Verbaasd pakt hij het op en bekijkt het aandachtig. “Pok”. Nog een steentje tikt tegen Olaf aan. “Hihihi”, hoort Olaf komen vanachter een groot stuk rots. “Hey, wat is dat?”, vraagt hij zich af. “Zou ik dan toch iemand tegenkomen hier? Dat lachje moet toch ergens vandaan komen?” . Hij springt overeind en rent snel naar de rots waar het gelach vandaan kwam. Hij ziet niemand. “Pok”. Weer wordt er een steentje naar hem gegooid. “Kloekkloekkloek”, klinkt er nu vanachter een andere rots. Snel rent Olaf er weer heen. Weer ziet hij niemand als hij achter die rots kijkt.
“Prrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrt”, klinkt het dan vanachter weer een andere rots. Zo rap als hij kan rent hij naar die rots en nog net ziet hij een voet achter een andere rots verdwijnen. “Ik zie je wel hoor!!”, roept Olaf. “Kom maar te voorschijn. Ik wil je graag ontmoeten!” Helaas gebeurt er niets. Voorzichtig loopt hij naar de rots toe, maar er is niemand meer. Even lijkt het of de persoon helemaal is verdwenen, maar na een klein poosje wordt er toch weer een steentje naar Olaf gegooid. “Hihihihi”, hoort hij weer. Olaf rent weer in de richting waar het geluid vandaan kwam, maar plotseling begint hij te zweven. De kids gaan nu verder opzoek naar dat marsmannetje. Ze krijgen aan het begin van de tocht een beschermlaag op om ervoor te zorgen dat het marsmannetje hen geen pijn kan doen.